Briard / Le Briard

FCI Standaard N° 113/23.01.2009 /NL

BERGER DE BRIE (BRIARD)

LAND VAN HERKOMST: Frankrijk.

PUBLICATIEDATUM EN IN WERKING TREDEN VAN DE ORIGINELE STANDAARD: 04.11.2008.

GEBRUIK: Herdershond en bewaker van de kudde.

CLASSIFICATIE FCI:
Groep1 Herdershonden en veedrijvers (met uitzondering van de Zwitserse Sennenhonden) Sectie 1 Herdershonden. Met werkproef.

KORT HISTORISCH OVERZICHT:
Lange tijd bekend onder de naam : Chiens de Berger français de Plaine (Franse herdershonden van de vlakte). Het was in 1809, in abt Rozier’s “Cours complet d’agriculture” dat de naam “Chien de Brie” voor het eerst verscheen. Deze honden werden gefokt en geselecteerd op hun aanleg voor het drijven en bewaken van schaapskudden. Door het Franse leger werden tijdens de twee wereldoorlogen Briards gebruikt als waakhond en als reddingshond bij het zoeken naar gewonden op het slagveld.

ALGEMEEN VOORKOMEN:
De Briard is een rustieke hond, soepel, gespierd en goed van verhoudingen. Hij is levendig en kwiek.

BELANGRIJKE VERHOUDINGEN:
De Berger de Brie is een licht gestrekte hond. De lengte van het lichaam, van boeggewricht tot zitbeen, moet iets groter zijn dan de schofthoogte. Het hoofd is lang: 2/5 van de schofthoogte. De breedte van de schedel is iets minder dan de helft van de lengte van het hoofd. De schedel en snuit zijn van gelijke lengte.

GEDRAG EN KARAKTER:
De Berger de Brie heeft een evenwichtig karakter, niet agressief, noch angstig. De Briard moet wijs en onverschrokken zijn (sage et hardi).

HOOFD:
Sterk, lang, voorzien van beharing die baard en snor vormt, alsmede wenkbrauwen die licht de ogen versluieren. Van opzij bekeken loopt de bovenbelijning van schedel en snuit parallel.

ACHTERHOOFDSGEDEELTE:
Schedel: Sterk, van opzij bekeken zeer licht afgerond. Stop: De stop is duidelijk aangegeven en ligt op gelijke afstand van de achterhoofdsknobbel en de neuspunt.

AANGEZICHTSGEDEELTE:
Neus: Stevige neus met goed geopende neusgaten. De neus is altijd zwart, behalve bij blauwe honden (grijs geboren honden – vert.), die een blauwe of blauwachtige neus hebben.
Voorsnuit: Het eind van de voorsnuit is eerder vierkant dan rond. De voorsnuit is sterk, voldoende breed en nooit puntig.
Neusrug: Recht.
Lippen: Aangesloten.
Kaken en tanden: Sterke kaken ; witte tanden. Schaargebit.
Ogen: Ovaal. Horizontaal geplaatst, goed geopend, tamelijk groot, donker van kleur. Bij blauwe Briards zijn iets lichter gekleurde ogen toegestaan.
Oren: Hoog aangezet. De oren mogen niet plakken. Ongecoupeerde oren zijn tamelijk kort. De lengte van de oorschelp van het ongecoupeerde oor is gelijk aan of iets minder dan de helft van de lengte van het hoofd. De oren zijn altijd vlak en bedekt met lang haar. Wanneer zij gecoupeerd zijn, in landen waar dit niet is verboden, worden de oren rechtop staand, noch naar elkaar toe, noch uit elkaar staand, gedragen.

HALS:
Gespierde hals, goed uit de schouders komend.

LICHAAM:
Bovenbelijning: De rug is recht. De lendenen zijn kort en sterk. Kruis: Een weinig hellend, met een lichte ronding. Borstkas: Breed en lang. Voldoende diep tot aan de ellebogen; met goed gewelfde ribben.

STAART:
Gaaf, laag gedragen, tenminste tot de hak reikend, zonder naar links of naar rechts af te buigen, in een lichte haak in een J-vorm gedragen. In actie mag de staart hoger, in het verlengde van de bovenbelijning, gedragen worden.

LEDEMATEN:
Goed bespierd met sterk bone en rechte beenstanden.

VOORHAND:
Schouders: Schuin, goed gehoekt en van een gemiddelde lengte; goed aansluitend aan de borstkas.
Ellebogen: Aansluitend aan het lichaam.
Bovenarm: Recht en gespierd.
Middenvoet: Van opzij bekeken licht hellend.
Voeten: Sterk, rond en goed onder het lichaam staand. De nagels zijn altijd zwart (behalve bij blauwe honden) en de voetzolen hard. De tenen moeten goed gesloten en gewelfd zijn.

ACHTERHAND:
Dijbeen: Gespierd.
Spronggewricht: Niet te dicht bij de grond en goed gehoekt.
Middenvoet: Van achter bekeken perfect verticaal.
Voeten: Sterk, rond. De nagels zijn altijd zwart (behalve bij blauwe honden) en de voetzolen zijn hard. De tenen moeten goed gesloten zijn.
Wolfsklauwen: De herders zijn traditioneel gehecht aan het behoud van dubbele hubertusklauwen. De wolfsklauwen vormen, nogal dicht aangezet bij de voet, goed gescheiden “duimen” met nagels.

GANGWERK/BEWEGING:
Regelmatig, soepel, harmonieus, op zo’n manier dat de hond zich verplaatst en zijn werk doet met een minimum aan inspanning en vermoeienis. De Berger de Brie dient een gestrekte draf te hebben, ruim uitgrijpend met goede stuwing vanuit de achterhand.

VACHT:
Haar: Golvend, lang, droog (type geitenhaar) met een lichte ondervacht.
Kleur: De vacht is zwart, fauve, fauve charbonné (licht tot middelmatig) vaak met een donker masker, grijs of blauw. De warm fauve vacht kan een lichtere teint hebben (ton sur ton) op de ledematen en de onderste delen van het lichaam (fauve met zandkleur). Ook de zwarte, grijze en blauwe vachten kunnen op deze plaatsen een iets lichtere vachtkleur in hetzelfde kleurgamma vertonen. Iedere vachtkleur kan meer of minder vergrijzen.

GROOTTE:
Reuen : 62 cm tot 68 cm schofthoogte. Teven : 56 cm tot 64 cm schofthoogte.

FOUTEN:
Elke afwijking van de voorgaande punten moet als fout aangemerkt worden, maar naarmate de ernst en de gevolgen voor de gezondheid en het welzijn van de hond, zwaarder worden aangerekend.

ZWARE FOUTEN:
Ernstige fouten in beenstanden. Totale vacht te licht van kleur. Vacht: Haar van te weinig lengte (minder dan 7 cm), zachte of wollige vacht.

DISKWALIFICERENDE FOUTEN:
Agressieve of angstige hond. Te weinig stop. Neus van een andere kleur dan zwart; roze op de neus (niet gepigmenteerde vlekken – vert.). Boven- of onderbeet met verlies van contact. Ontbreken van 2 P4 in de onderkaak of afwezigheid van 3 of meer tanden (uitgezonderd de P1). Te licht (geel) oog, ogen niet hetzelfde van kleur. Gedraaid gedragen oren; te laag, beneden de ooglijn, aangezette oren; oren bedekt met korte vacht; het ongecoupeerde oor rechtop staand gedragen. De staart gekruld over de rug gedragen of recht afhangend. Enkele wolfsklauwen of het ontbreken van de wolfsklauwen aan de achterpoten. Vacht: Witte tint, kastanjerood of mahoniebruin; tweekleurige vacht; witte bef; witte haren op de voeten; fauve vacht met manteleffect; fauve vacht met charbonné manteleffect. Schoftmaat afwijkend van de door de standaard gestelde limiet met een tolerantie van 2 cm naar boven en 1 cm naar beneden. Elke verandering van de hond door gebruik van hulpmiddelen of chirurgische ingrepen, of sporen van dergelijke behandelingen. Iedere hond die een duidelijke fysieke afwijking heeft of abnormaal gedrag vertoont zal worden gediskwalificeerd.

NB : Reuen moeten twee normaal ontwikkelde volledig in het scrotum ingedaalde testikels bezitten.

Standard FCI N° 113/23.01.2009 /F

BERGER DE BRIE

ORIGINE: France

DATE DE PUBLICATION DU STANDARD D’ORIGINE EN VIGUEUR : 04.11.2008.

UTILISATION: Chien de berger et de garde.

CLASSIFICATION FCI :
Groupe 1 Chiens de berger et de bouvier (sauf chiens de bouvier suisse).
Section 1Chien de berger. Avec épreuve de travail.

BREF APERCU HISTORIQUE:
Très longtemps connu sous l’appellation de Chiens de Berger français de Plaine. C’est en 1809, dans le “Cours complet d’agriculture” de l’abbé Rozier, que nous voyons apparaître pour la première fois le nom de chien de Brie. Il a été élevé et sélectionné pour ses aptitudes à conduire et à garder les troupeaux. Il a également été utilisé par l’armée française pendant les deux guerres mondiales, il fut entre autre sentinelle et chien ambulancier recherchant les blessés sur les champs de bataille.

ASPECT GENERAL:
Le Briard est un chien rustique, souple, musclé et bien proportionné, vif et éveillé.

PROPORTIONS IMPORTANTES:
Le Berger de Brie est un chien médioligne. La longueur du corps, de la pointe de l’épaule à la pointe de la fesse doit être légèrement supérieure à la hauteur au garrot.
La tête est longue : 2/5 de la hauteur au garrot. La largeur du crâne est légèrement inférieure à la moitié de la longueur de la tête. Le crâne et le chanfrein sont de même longueur.

COMPORTEMENT/CARACTERE:
Le Berger de Brie a un caractère équilibré, ni agressif, ni peureux. Le caractère du Berger de Brie doit être sage et hardi.

TETE:
Forte, longue, garnie de poils formant barbe, moustache, sourcils voilant légèrement les yeux. Vue de profil, les lignes du crâne et du chanfrein sont parallèles

REGION CRANIENNE:
Crâne: Fort, très légèrement arrondi vu de profil.
Stop: Marqué, à égale distance de l’occiput et de l’extrémité du nez.

REGION FACIALE:
Truffe: La truffe est forte. Les narines sont bien ouvertes. La truffe est toujours noire sauf chez les chiens bleus qui ont la truffe bleue ou bleuâtre.
Museau: Le bout de museau est plutôt carré. Le museau est fort, suffisamment large et jamais pointu.
Chanfrein: Droit.
Lèvres: Jointives.
Mâchoires, dents: Mâchoires fortes ; dents blanches. Articulé en ciseaux.
Yeux: Ovales. Horizontaux, bien ouverts, plutôt grands, de couleur foncée. Chez les sujets bleus, les yeux légèrement plus clairs sont admis.
Oreilles: Attachées haut, non plaquées et plutôt courtes si elles sont laissées naturelles. La longueur du cartilage de l’oreille non coupée doit être égale ou légèrement inférieure à la moitié de la longueur de la tête. Les oreilles sont toujours plates et couvertes de poils longs. Si elles sont coupées, dans les pays où cette pratique n’est pas interdite, elles doivent être portées droites, ni divergentes, ni convergentes.

COU:
Cou musclé et dégagé des épaules.

CORPS:
Ligne du dessus: Le dos est droit. Le rein est court et ferme.
Croupe: Peu inclinée, de forme légèrement arrondie.
Poitrine: Large et longue, bien descendue jusqu’aux coudes ; côtes bien cintrées.

QUEUE:
Entière, portée bas, elle descend au moins jusqu’à la pointe du jarret, sans déviation, formant un léger crochet en forme de J. En action, la queue peut être portée au plus haut dans le prolongement de la ligne du dessus.

MEMBRES:
Bien musclés avec forte ossature et aplombs réguliers.

MEMBRES ANTERIEURS:
Epaules: Obliques, bien angulées, moyennement longues, bien appliquées contre la paroi thoracique.
Coudes: Dans l’axe du corps.
Avant bras: Droits et musclés.
Métacarpes: Légèrement inclinés, vus de profil.
Pieds: Forts, ronds et bien dans l’axe du corps. Les ongles sont toujours noirs (sauf chez les chiens bleus) et les coussinets sont durs. Les doigts doivent être serrés et bien cambrés.

MEMBRES POSTERIEURS:
Cuisses: Musclées.
Jarrets: Pas trop près de terre et bien coudés.
Métatarses: Parfaitement verticaux, vus de derrière.
Pieds: Forts, ronds. Les ongles sont toujours noirs (sauf chez les chiens bleus) et les coussinets sont durs. Les doigts doivent être serrés.
Ergots: Par tradition, les bergers ont tenu à conserver le double ergot. Les ergots forment des pouces bien séparés avec ongles, assez près du pied.

ALLURES:
Régulières, souples, harmonieuses, de façon à ce que le chien effectue ses déplacements et son travail avec le minimum d’efforts et de fatigue. Le Berger de Brie doit avoir un trot allongé avec une bonne amplitude du mouvement et une bonne poussée de l’arrière.

ROBE:
Poil: Flexueux, long, sec (genre poil de chèvre) avec un léger sous-poil.Couleur: La robe est noire, fauve, fauve charbonné (légèrement à moyennement) souvent masquée, grise ou bleue.La robe d’un fauve chaud peut présenter un éclaircissement ton sur ton aux extrémités et sur les parties déclives (fauve marqué de sable). La robe noire, la robe grise et la robe bleue peuvent présenter de même des parties plus claires ton sur ton. Toutes les robes peuvent plus ou moins grisonner.

TAILLE:
Mâle: 62 cm à 68 cm au garrot. Femelle : 56 cm à 64 cm au garrot.

DEFAUTS:
Tout écart par rapport à ce qui précède doit être considéré comme un défaut qui sera pénalisé en fonction de sa gravité et de ses conséquences sur la santé et le bien-être du chien.

DEFAUTS GRAVES:
Défauts graves d’aplombs.
Ensemble de la robe trop claire.
Robe: poil de longueur insuffisante (moins de 7 cm), poil mou ou laineux.

DEFAUTS ELIMINATOIRES:
Chien agressif ou peureux. Stop effacé. Truffe d’une autre couleur que noir ou bleu; présence de ladre.
Prognathisme inférieur ou supérieur avec perte de contact des incisives; absence de 2 PM4 inférieures ou absence de 3 dents et plus quelles qu’elles soient (les PM1 ne sont pas prises en compte).
Oeil trop clair (jaune), vairon. Oreilles papillotées, attachées trop bas en dessous de la ligne de l’œil, couvertes de poil ras, droites naturellement. Queue portée sur le dos en cor de chasse ou dressée verticalement. Ergot simple ou absence totale d’ergots aux membres postérieurs. Robe: Couleur blanche, marron, acajou; robe de deux couleurs distinctes; liste blanche, poils blancs à l’extrémité des membres, robe fauve à manteau, robe fauve à manteau charbonné. Taille en dehors des limites indiquées avec tolérance de 2 cm en plus et 1 cm en moins.
Modification frauduleuse du chien ou trace de telles pratiques par l’emploi de substances ou par la chirurgie.
Tout chien présentant de façon évidente des anomalies d’ordre physique ou comportemental sera disqualifié.

NB: Les mâles doivent avoir deux testicules d’aspect normal complètement descendus dans le scrotum.